現在(意味) | 語幹 | 過去 | 過去分詞 |
praten(話す to talk) | praat | praatte(n) | gepraat |
studeren(勉強する to study) | studeer | studeerde(n) | gestudeerd |
leren(学ぶ to learn) | leer | leerde(n) | geleerd |
kleden(着る to dress) | kleed | kleedde(n) | gekleed |
heten(呼ばれる to be called) | heet | heette(n) | geheten |
leggen(置く to lay, put) | leg | legde(n) | gelegd |
bakken(焼く to bake, fry) | bak | bakte(n) | gebakken |
betalen(払う to pay) | betaal | betaalde(n) | betaald |
beantwoorden(答える to answer) | beantwoord | beantwoordde(n) | beantwoord |
betekenen(意味する to mean) | beteken | betekende(n) | betekend |
vertellen(告げる to tell) | vertel | vertelde(n) | verteld |
verkleden(着替えさせる) | verkleed | verkleedde(n) | verkleed |
verbranden(燃やす to burn) | verbrand | verbrandde(n) | verbrand |
強動詞とは時制が変わると語幹が変化する動詞のことです。
現在(意味) | 語幹 | 過去 | 過去分詞 |
doen (行う to do) | doe | deed, deden | gedaan |
lopen (歩く to walk) | loop | liep, liepen | gelopen |
zeggen (話す to say) | zeg | zei, zeiden | gezegd |
zien (見る to see) | zie | zag, zagen | gezien |
liggen (ある to lie) | lig | lag, lagen | gelegen |
zitten (座る to sit) | zit | zat, zaten | gezeten |
staan (立つ to stand) | sta | stond, stonden | gestaan |
gaan (行く to go) | ga | ging, gingen | gegaan |
slaan (打つ to hit) | sla | sloeg, sloegen | geslagen |
rijden (乗る to ride, drive) | rijd | reed, reden | gereden |
vragen (問う to ask) | vraag | vroeg, vroegen | gevraagd |
geven (与える to give) | geef | gaf, gaven | gegeven |
kopen (買う to buy) | koop | kocht, kochten | gekocht |
komen (来る to come) | kom | kwam, kwamen | gekomen |
weten (知る to know) | weet | wist, wisten | geweten |
schrijven (書く to write) | schrijf | schreef, schreven | geschreven |
blijven (残る to remain) | blijf | bleef, bleven | gebleven |
krijgen (得る to get) | krijg | kreeg, kregen | gekregen |
lezen (読む to read) | lees | las, lazen | gelezen |
onthouden (覚えている) | onthoud | onthield, onthielden | onthouden |
ontdekken (発見する to discover) | ontdek | ontdekte, ontdekten | ontdekt |
ontvangen (受ける to receive) | ontvang | ontving, ontvingen | ontwangen |
注 ii. 単語末尾の 'v' は 'f' になります。単語末尾の 'z' は 's' になります。不定形が be-, ver, ont- などの接頭辞を持つとき、過去分詞は ge- を取りません。
de grote man, de mooie fiets, de dure piano.また、形容詞は、de-名詞を修飾する場合、不定冠詞の後でも次のように語尾
het grote huis, het vriendelijke meisje.
een grote man, een mooie fiets, een dure piano.
形容詞は het-名詞を修飾する場合、不定冠詞(een)の後では変化しません。例
えば、
een groot huis, een vriendelijk meisje.
25; f.13.86; f.37.49; f.66.18; f.88.89; f.514.92.
boodschappen (doen) - (to run) errands, shopping, message
meestal - usually (het) druk (hebben) - (to be) busy wit - white bruin - brown volkoren - full (whole) wheat weinig - little, few nog - still, yet volgend(e) - following, next tegen - to, against daar - there erg - very vers - fresh lekker - good, tasty, nice de slager - the butcher het varkensvlees - pork de worst - sausage de biefstuk - steak |
het briefje, biljet - the bank note, bill
de kilo - kilo(gram) het pond - pound de groet - the greeting de week - the week (goeden)dag! - goodday, hi, goodbye hoe gaat het? - how are you? het gaat wel - not bad, reasonable goed - well, good slecht - bad, poor(ly) terug - back thuis - at home tot - till, until alstublieft - please, here you are 's maandags - (on) Mondays groeten - to greet begrijpen - to understand, comprehend |
お買い物 BOODSCHAPPEN DOEN's Maandags doet Moeder boodschappen. Ze gaat meestal op de fiets. Gisteren heeft ze ook boodschappen gedaan. Gisteren was het maandag. Eerst ging ze naar de bakker. Ze groette de bakker vriendelijk: 'Goedemorgen', zei ze tegen hem. De bakker beantwoordde haar groet: 'Dag, mevrouw Van Dam', zei hij. 'Hoe gaat het vandaag?'. 'Het gaat wel', zei mevrouw Van Dam. 'Ik heb het erg druk. Hebt u lekker brood vandaag?' 'Vanmorgen gebakken', antwoordde de bakker. 'Heerlijk vers.' 'Geeft u mij maar een wit brood en een bruin brood', zei Moeder. Ik heb nog een half volkoren brood thuis'. 'f.3.75' zei de bakker. Moeder gaf de bakker f.5 en de bakker gaf haar een gulden en een kwartje terug. Nu ging Moeder naar de slager. Daar kocht ze vlees. Ze kocht twee en een half pond varkensvlees, drie en een half pond worst en een kilo biefstuk.'f.52.48', zei de slager. 'Alstublieft', zei Moeder. 'En bedankt. Tot volgende week'. Ze gaf de slager zes briefjes van tien en ze kreeg drie rijksdaalders en twee centen terug. 'Dag Mevrouw', zei de slager. 'De groeten thuis.' |