die, dat, wat. ('wat' については後に説明します)もし先行詞が de-名詞であるならば、関係代名詞は die です:
De man die daar loopt is mijn oom. (The man who goes there is my uncle).もし先行詞が het-名詞ならば、関係代名詞は dat となります。:
Wij wonen in het huis dat daar staat. (We live in the house which stands there).
de aankomst - the arrival
het vliegtuig - the aeroplane de vlucht - the flight de reis - the journey, trip het koren - the wheat de gewoonte - the custom het vaderland - the fatherland de tram - the street car het gesprek - the conversation de koffie - the coffee de ouders - the parents de douane - the customs de jongelui - the young people de koffer - the suitcase de molen - the windmill gebruiken - to use
|
lief - dear
zeker - certainly knap - good-looking aardig - friendly, nice echt - really anders - different vervelend - too bad, bad luck leuk - cute, "cool" op tijd - on time Wat (groen)! - How (green)!
Hij kwam bij zijn broer vandaan.
'Heb je honger?' 'Nee, hoor!'
'Hoe gaat het?' 'Goed, hoor!'
'Kan u mij verstaan?' 'Ja, hoor!'
|
到着 DE AANKOMSTDe Dijkstra's zijn op een vrijdagmorgen gearriveerd.Hannie: Kijk Ma! Daar komt een vliegtuig! Misschien komt het uit Amerika. Moeder: Ik heb op de monitor gekeken. Het vliegtuig dat uit Amerika komt, zal een half uur te laat zijn. Wim : He, wat vervelend! Nu moeten we nog meer dan een half uur wachten voordat ze komen. Moeder: Ja, ik kan het niet helpen. We kunnen eerst een kopje koffie gaan drinken in het restaurant. Wim : Hebt u de kinderen van Oom Cor en Tante Jane al ontmoet? Moeder: Ja, toen Pa en ik in Amerika waren, zeven jaar geleden. Toen waren de kinderen nog erg klein. Wim : Zijn ze aardig? Moeder: Ze zijn erg aardig, maar ze zijn wel anders. Amerikanen hebben andere gewoonten dan Nederlanders. Wim : Wat bijvoorbeeld? Moeder: Dat zul je wel merken zodra ze er zijn. Hannie: Luister! KLM vlucht 316 uit Chicago is zopas geland. Dat moeten ze zijn! Vader : Nu moeten ze nog door de douane. Henk : Kijk! Daar is onze familie! Een man, een vrouw, en twee jongelui - een jongen en een meisje. Moeder: Ja, de man met de twee grote koffers is mijn broer, Oom Cor. En de vrouw naast hem is Jane, zijn vrouw. En de jongen en het meisje zijn Jim en Jan. Wim : Ik vind Jan knap! Hannie: Ik hoop dat ze ook aardig is! Moeder: Dag, lieve mensen! Hebben jullie een goede reis gehad? Cor : Ja hoor, heel goed! Hoe gaat het met jullie? Moeder: O ok heel goed. Welkom in je vaderland! June : Hallo! Zijn dat jullie kinderen? Moeder: Ja, dat is Wim, dat is Hannie en dat is Henk. June : Hi, ik bedoel Dag! Hannie: Dag. U spreekt goed Nederlands. June : Ik doe mijn best. Vader : De oude mensen gaan met de auto maar de jonge mensen moeten met de trein en tram. Jim : Wat is een tram? Wim : Dat is een soort trein die in de straat rijdt. Jane : Wat groen is alles in Nederland! Is dat een molen? Hannie: Ja, dat is een echte Hollandsemolen. Dat is een molen die water pompt. Andere molens kunnen korenmalen en nog veel meer. Jim : Wat is koren? Wim : Koren is iets (something) dat je gebruikt voor brood. Kijk, dat is ons huis. June : How cute! Hannie: Ja, leuk he? |